De Dries
De Dries
van de hand van Frans Van Rossem
Het ononderbroken bestaan van de gilde sedert meer dan vijf eeuwen is nauw verbonden met de Dries.
1. De gemeenschap van Mazenzele had een “eeuwigdurend gebruik” van de Dries van 1431 tot 1737
Het eerste authentiek bewijs van gebruik van de Dries door de gemeenschap van Mazenzele blijkt uit een akte van 15 mei 1431. Het is een vonnis van de “scepenen van de poort van Assche”, een burgerlijke rechtbank te Asse.
Het is een mooi voorbeeld van verval van recht na dertig jaar enerzijds en van een dertigjarige rechtsverkrijging anderzijds.
Wij begrijpen de tekst zo dat door Joos de Bock en zijn “medeplegeren” uit Mazenzele een eis werd ingeleid op 21 februari 1430. Daarbij had Geldoff Pypenpois, de Rentmeester van de Hertogen van Brabant, ingestemd om een recht van opstal toe te kennen op de Dries. Het recht van opstal is een recht om de grond te bebouwen en te gebruiken – in dit geval bomen te planten en te rooien, de bron te gebruiken, ook voor het vee, leem te graven.
De eigendom van de Dries moet derhalve toebehoord hebben aan de Hertogen van Brabant.
De aanleggers beroepen zich op een dertigjarige verjaring van het recht van opstal dat voorheen was toegekend aan Jan van Opstalle. Ze beroepen zich op de verkrijging van dat recht van opstal in hun voordeel.
Reden voor het verval van het recht van opstal was dat Jan van Opstalle de cijns (jaarlijkse prijs ter vergoeding van het opstalrecht) niet meer had betaald sedert meer dan dertig jaar.
De reden voor verkrijging van hetzelfde recht van opstal door Joos de Bock en zijn medeplegeren was dat de betaling van de cijns gedaan was door het volk van Mazenzele.
Zodoende stond de rechtbank de eis toe, na vervullen van de procedurele voorschriften.
De inwoners van Mazenzele kregen hun “wettige waerheyt” maw een wettige titel, evenwel met de aanmerking van de rechtbank “tot dien tijd toe, datse ymant ander daer vuytwent met eenen beteren Rechte (totdat er dus iemand een beter recht kan laten gelden).” Impliciet betekent deze vermelding ook dat het een “eeuwigdurend “ recht is.
Uit de “cynsboeken” van de Hertogen blijkt verder dat de gemeenschap van Mazenzele de cijns betaald heeft aan de Hertogen en daarna aan de Heer van Assche (1497), toen die de cijns is beginnen te ontvangen.
Tekst van het vonnis.
2. De Gilde had “het gebruik” van de Dries van 1737 tot 1867
De Gilde als vereniging verschijnt voor het eerst in een officieel document in 1737 als gebruiker van de Dries. De eerste schriftelijke vermelding van de betaling van de cijns door de Gilde voor het recht van opstal op de Dries is terug te vinden in het cijnsboek der “Heerlijkheyt tot Assche” in de periode van 1737 tot 1747. De vermelding van de betaling van de cijns door de gilde komt nadien nog voor tot 1793.
3. De Gilde wordt “eigenaar” - gebruiker van de Dries.
Oorsprong van eigendom van 23 maart 1867
De Gilde is eigenaar geworden van de Dries door de schriftelijke verklaring van 23 maart 1867, neergelegd door haar Voorzitter Petrus De Cock vóór de ontvanger van Registratie te Asse. Het is een mooi voorbeeld van rechtsverkrijging na dertig jaar ongestoord bezit.
De Voorzitter van de “Maatschappij van den heiligen Petrus” van Mazenzele (zoals de Sint Pietersgilde toen officieel heette) verklaart dat hij sedert meer dan 30 jaren, samen met 29 andere met name genoemde leden van die maatschappij, in het vreedzaam en openbaar bezit is ten titel van eigenaar van de Dries te Mazenzele, groot 1 ha 23 a 55 ca en hij vermeldt alle kadastrale gegevens.
In dezelfde verklaring staat een beding van aanwas. Bij het overlijden van één van de eigenaars zal er aangifte gedaan worden aan het Bestuur van Registratie van zijn deel (om er successierechten te laten op innen) en zal het deel van de overledene aan alle andere leden toekomen. Dan volgt de registratie.
Door dit beding van aanwas is de Gilde, in hoofde van haar leden, sedertdien eigenaar gebleven van de Dries. Het aantal onverdeelde mede-eigenaars, Gildeleden, is inmiddels herleid van oorspronkelijk 30 tot 28. Het eigendomsrecht werd nooit betwist.
Wij hernemen hierna de getypte versie van de originele titel van eigendom
“De ondergetekende Petrus De Cock, landbouwer, wonende te Mazenzele,
verklaart, in hoedanigheid van voorzitter van de maatschappij van den heiligen Petrus aldaar,
dat hij, sedert meer dan dertig jaren,
met Petrus Jansen, Vitalus De Boeck, Egidius Permentier, Petrus Heuninck, Andreas Denil, Josephus Vande Velde, Petrus Joannes Vande Velde, Judocus Van Stappen, Victor Verdoodt, Josephus De Vits, Casimir Van der Borght, Gregorius Booghman, Franciscus Van der Borght, Judovicus Van der Borght, Fidelis Moerman, Franciscus De Mulder, Franciscus Van Ingelgem, Guilielmus Esselens, Carolus Verdoodt, Joannes Van Langenhove, Judocus Sablon, Judocus Desmedt, Cornelis De Vlieger, Petrus Permentier, Petrus De Wolf, Egidius D’Hauwer, Joannes Michiels, Joannes Raes & Antonius Segers
alle nog levende leden van zelfde maatschappij,
in het vreedzaam en openbaar bezit is ten titel van eigenaar van volgende goederen te Mazenzele gelegen:
Dorp Sie A nr 350 weide groot 3 a 60 ca
“ “ 355 “ groot 9 a 60 ca
“ “ 354 b land “ 2 a 60 ca
aren cent.
Dorp Sie A nr 354 c huis groot 0, 40
“ “ 351 a hof “ 3, 20
“ “ 353 a weide “ 2, 45
“ “ 354 s “ “ 93, 10
“ “ 354 t huis “ 0, 20
“ “ 356 c hopland “ 8, 40
---------------------------
Geheel 1 h. 23 a 55 c
( * )
Dat hij, van ’t toekomende, zich verplicht het sterfgeval van ieder lid eigenaar, aan het Bestuur der Registratie kenbaar te maken, alsook het deel met ter waarde der vorengeschreven goederen die van den afgestorvene leden tot de overblijvende zal overgaan.
Mazenzele, den drijen twintigsten Meert achttien honderd zeven en zestig.
Getekend P. De Cock
Geregistreerd, met eene verzending, te Assche
Den achtsten April 1800zeven en zestig, Boek
28, blad 7540, vak 4, ontvangen voor
rechten opcentiemen, twee frank twintig centiem
De Ontvanger
(*)
Goederen toebehorende aan de maatschappij van Heiligen Petrus van Mazenzele, waar van de huizen er op staande toebehoren aan de gebruikers
aren cent
Sie A Nr 352 hof groot 0, 50
« 356 d « « 90
« 356 e « « 50
« 351 b « « 30
------------
2, 20
Keuren goed deze verzending
Mazenzele, den 23 Meert 1867
P. De Cock
Commentaar
Dat de eigendom van de Dries reeds aan de Gilde zou toegekomen zijn bij testament van 24 mei 1597 van het lid Merten Uytersprot, zoals voorheen in gildeboeken werd vermeld, is erg onwaarschijnlijk.
Vooreerst valt de vestiging van een eigendomsrecht op de Dries ten gunste van de Gilde ons inziens niet af te leiden uit het testament zelf.
Vervolgens zou de Gilde naderhand het eigendomsrecht terug verloren zijn want ze betaalt er van 1737 tot 1793, (150 jaar later ) een “eeuwigdurende” cijns (huur) voor.
Uit bovenstaande informatie blijkt dat de Gilde eigenaar geworden is van de Dries via de verklaring van 23 maart 1867 van haar leden. Omdat de feodale rechten door de Franse revolutie (1789) werden afgeschaft is het eigendomsrecht van de Heerlijckheyt tot Assche op de Dries te Mazenzele vervallen. Doordat de Gilde de Dries is blijven gebruiken (zonder er aan iemand cijns te moeten voor betalen), is zij er zonder enige moeite eigenaar van geworden. De eigendomsrechten (feodale rechten) van de Heerlijckheyt tot Assche waren vervallen verklaard en de Gilde is er door dertigjarig bezit eigenaar van geworden, zoals hierboven omschreven.